Voortgangsrapportage De Nationale Pensioendialoog
Voortgangsrapportage De Nationale Pensioendialoog
Achtergrond
In 2014 heeft het kabinet op initiatief van staatssecretaris Klijnsma een Nationale Pensioendialoog gevoerd: een open, brede dialoog over de maatschappelijke houdbaarheid van ons stelsel van aanvullende pensioenen in de 21ste eeuw. Open, omdat geen enkel onderwerp taboe was. En breed, omdat iedereen die zich betrokken voelde de gelegenheid kreeg om mee te praten. Het kabinet hecht eraan te luisteren naar de wensen, problemen en ideeën die in de samenleving leven rond het aanvullende pensioen, alvorens een koers te bepalen.
De Nationale Pensioendialoog gaat niet uitsluitend over de pijler van de aanvullende pensioenen. Uiteraard zijn er raakvlakken met de AOW en het arbeidsongeschiktheids- en nabestaanden-pensioen. Maar de Pensioendialoog raakt ook aan wonen en zorg, gezien hun rol in de (financiële) levensloop van mensen, en in bredere zin aan de macro-economie. Deze raakvlakken zijn ook gesignaleerd door verschillende deelnemers aan de dialoog. Daarbij leggen zij ook de relatie met lopende trajecten zoals het RMU-voorstel en de ontwikkeling van een pensioenregeling voor zelfstandigen.
Dialoogbijeenkomsten en website
In de tweede helft van 2014 heeft het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) verspreid door het land negen dialoogbijeenkomsten georganiseerd en een website geopend waarop een ieder een reactie kon plaatsen. Daarvan is goed gebruik gemaakt: de bijeenkomsten zijn bezocht door ruim 500 mensen en via de mail kwamen zo’n 900 reacties binnen. Alle reacties met toestemming voor plaatsing zijn integraal te vinden op de website www.denationalepensioendialoog.nl onder het tabblad ‘Opvattingen’. Daar vindt u ook een samenvattend verslag van deze reacties en van de negen dialoogbijeenkomsten, gemaakt door het bureau dat die bijeenkomsten heeft ondersteund. Ook anderen dan het ministerie van SZW organiseerden het afgelopen jaar bijeenkomsten over de toekomst van het aanvullend pensioen. Bij meerdere van deze bijeenkomsten was de staatssecretaris als gast en toehoorder aanwezig.
Rapporten en visiestukken Tegelijkertijd verschenen vorig jaar vele rapporten en visiestukken van organisaties die zich professioneel met pensioen bezig houden: werkgevers- en werknemersorganisaties, pensioenfondsen, verzekeraars, banken, jongeren- en ouderenorganisaties, politieke partijen, wetenschappelijke instellingen en denktanks. Al deze rapporten maken deel uit van de Nationale Pensioendialoog en zijn ook te vinden op de website www.denationalepensioendialoog.nl onder ‘Opvattingen’. Mensen die werkzaam zijn bij deze organisaties namen ook deel aan de dialoogbijeenkomsten. Aan de lijst rapporten wordt het advies van de Sociaal Economische Raad (SER) nog toegevoegd; naar verwachting zal dat eind februari gereed zijn. Ook een internationale vergelijking van pensioenstelsels door het Centraal Planbureau (CPB) en een onderzoek naar solidariteit door het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), beide in opdracht van het ministerie van SZW zijn onderdeel van de Nationale Pensioendialoog. Het CPB-onderzoek verwacht ik later deze maand. Het SCP-onderzoek naar solidariteit en pensioen verwacht ik het in het voorjaar.
Karakter van de voortgangsrapportage
Deze voortgangsrapportage geeft in de vorm van vijf rode draden weer wat de opbrengst tot nu toe is van de Nationale Pensioendialoog. Van individuele gesprekken tijdens de dialoogbijeenkomsten tot visiedocumenten en wetenschappelijke studies: alle opvattingen en wensen die staatssecretaris Klijnsma het afgelopen jaar heeft opgehaald zijn hierin meegenomen. Er wordt niet woordelijk verslag gedaan of geciteerd uit specifieke bronnen; daarvoor kunt u te rade gaan bij de afzonderlijke bijdragen die verzameld zijn op de website.
De opbrengst van de pensioendialoog vormt – samen met het advies dat de SER binnenkort zal uitbrengen – de opmaat voor de Hoofdlijnennotitie die het kabinet in mei aan de Tweede Kamer wil sturen. In die Hoofdlijnennotitie zal een aantal mogelijke beleidsvarianten worden geschetst om het aanvullende pensioenstelsel aan te passen aan de eisen van de 21ste eeuw.
Algemene indrukken uit de Nationale Pensioendialoog
Verandering is nodig om het goede te behouden
De belangrijkste observatie tijdens de Pensioendialoog is dat vrijwel iedereen vindt dat aanpassingen aan het aanvullende pensioenstelsel nodig zijn. Dit geldt zowel voor individuele deelnemers aan de dialoogbijeenkomsten als voor organisaties die zich professioneel met pensioen bezighouden. Dit is niet ingegeven vanuit een negatieve houding, maar wel vanuit het besef dat er fricties ontstaan doordat het stelsel niet langer is toegesneden op de economische, demografische en culturele omstandigheden in de 21ste eeuw. Aanpassingen aan het pensioenstelsel zijn dus nodig, juist om de sterke elementen daarvan te kunnen behouden.
Belangrijk, maar complex
Een andere constatering is dat mensen het onderwerp pensioen belangrijk vinden, maar tegelijkertijd complex en weinig toegankelijk. De professionele discussie over pensioenen heeft vaak een erg technisch karakter en begripsverwarring ligt op de loer. Tijdens de dialoogbijeenkomsten gingen pensioendeskundigen en geïnteresseerde burgers met elkaar in gesprek. Vaak tot wederzijds genoegen; vele deelnemers gaven aan dat zij deze gesprekken als leerzaam hebben ervaren.
Samenloop met andere trajecten
Ten derde leidde de samenloop van de Pensioendialoog met berichtgeving over lopende beleids-trajecten –met name het nieuwe financieel toetsingskader – soms tot verwarring. Hoe verhouden een toekomstverkenning en de actuele ontwikkelingen zich tot elkaar? Zowel in de dialoogbijeenkomsten als in de ingebrachte visies op de website kwam dit regelmatig terug. De afgelopen jaren heeft het kabinet veel regelgeving doorgevoerd, gericht op stelselonderhoud voor de korte termijn, vooral gericht op de financiële houdbaarheid. Maar in de Nationale Pensioendialoog kijken we verder vooruit en stellen we ons de vraag of het pensioenstelsel op langere termijn houdbaar is, gegeven de veranderde samenleving.
Onzekerheid over het pensioen
Tot slot viel op dat veel mensen hun onzekerheid over het pensioen uitspraken en het gebrek aan vertrouwen in de instanties die zich daarmee bezig houden: uitvoerders, pensioenfondsen en overheid. Dit heeft veel te maken met de kloof tussen verwachtingen – een zeker pensioen – en de realiteit van nu. Ook voelen veel mensen zich er ongemakkelijk bij dat in de discussie over het pensioen ouderen en jongeren tegenover elkaar komen te staan. Voor de bijeenkomsten gold daarbij dat ouderen vaker deelnamen dan jongeren, waardoor het soms lastig was om ook het geluid van jongeren mee te nemen in het gesprek. Voor de website en de visiedocumenten geldt dit niet; daar lieten jongeren net zo goed hun stem horen als ouderen. 3
Rode draden: welke thema’s leven in de Pensioendialoog?
1. Maak de pensioenen transparanter en minder complex
Kloof tussen verwachtingen en realiteit Eén van de meest gehoorde verzuchtingen tijdens de dialoogbijeenkomsten is dat pensioen minder complex en transparanter zou moeten zijn. Veel mensen weten nog altijd weinig van hun pensioen, en wat zij denken te weten is bovendien niet altijd waar. Tot 2008 dachten veel mensen dat hun pensioen zeker niet verlaagd kon worden, maar dat kon toch. Veel mensen denken nog steeds dat zij met hun pensioenpremie uitsluitend voor hun eigen pensioen sparen, maar dat is in de meeste pensioenregelingen niet zo. Zo kan er door onvoldoende transparantie een kloof ontstaan tussen verwachtingen van de deelnemers en de realiteit. Dit ondergraaft het vertrouwen in het pensioen-stelsel en kan het draagvlak uithollen. Ook is aangegeven dat het nu moeilijk is om pensioen-regelingen onderling te vergelijken.
Veel mensen benadrukken daarom het belang van een betere communicatie. Maar werken aan transparantie reikt verder dan dat: het pensioensysteem ís ook gewoon moeilijk. De manier waarop de meeste collectieve pensioenregelingen in Nederland zijn ingericht maakt een kader aan complexe verdeel- en rekenregels nodig. Dat is één van de redenen waarom een deel van de deelnemers pleit voor heldere eigendomsrechten. Dit wil zeggen dat op ieder moment helder moet zijn welk deel van het totale vermogen van een pensioenfonds toegekend kan worden aan een individuele deelnemer. Ook pleiten sommigen voor de opbouw van pensioen in termen van kapitaal in plaats van in aanspraken. Duidelijkheid over de risico’s die met elkaar gedeeld worden wordt door velen gezien als belangrijk voor het draagvlak van de pensioenregeling en voor een herstel van het vertrouwen in het pensioenstelsel.
2. Veranderende arbeidsmarkt belangrijke reden voor verandering aanvullend pensioenstelsel
De veranderende arbeidsmarkt is op de dialoogbijeenkomsten vaak genoemd als reden voor verandering van het aanvullende pensioenstelsel. De arbeidsmarkt ziet er in de 21ste eeuw anders uit dan toen het pensioenstelsel werd opgebouwd. Hierdoor ontstaan nieuwe groepen van mensen die niet of onvoldoende pensioen opbouwen. Ook in de meeste visiestukken en rapporten wordt de veranderende arbeidsmarkt genoemd als een belangrijke aanleiding om te bezien of aanpassingen aan of binnen het aanvullende pensioenstelsel nodig zijn.
Verschillende opvattingen over zzp-ers en pensioen
Een vaak genoemd voorbeeld van de veranderende arbeidsmarkt is de groei en toenemende heterogeniteit van de groep zelfstandigen zonder personeel. Anders dan voor een werknemer is voor een zzp-er het pensioen niet vanzelfsprekend geregeld. Dit heeft te maken met de verplichting om pensioen op te bouwen als een werkgever dat aanbiedt, iets dat niet voor zzp’ers geldt. Vrijwel alle deelnemers aan de dialoog beschouwen de verplichte deelname aan pensioen voor werknemers als één van de sterke punten van ons pensioenstelsel. Zo wordt genoemd dat mensen uit zich zelf te laat of te weinig geld voor pensioen opzij leggen en dat verplicht pensioensparen mensen beschermt tegen de gevolgen van dit soort bijziendheid. Daarnaast wordt, doordat alle werkgevers binnen een bedrijfstak verplicht dezelfde pensioenregeling aanbieden, voorkomen dat zij elkaar beconcurreren op zo laag mogelijke kosten voor pensioen. Veel deelnemers aan de dialoog pleiten om die reden voor een verbreding van de pensioenplicht. Zij vinden dat ook zelfstandigen zonder personeel in enige vorm verplicht moeten worden om voor hun pensioen te sparen. Anderen daarentegen, waaronder de zzp-organisaties zelf, bepleiten ook een betere pensioenopbouw voor zelfstandigen maar vinden een verplichting niet gewenst. Een verbreding van de mogelijkheden om te sparen voor de oude dag is volgens hen voldoende, bijvoorbeeld door de inrichting van collectieve regelingen en door het pensioenvermogen van zzp-ers te beschermen als zij in de bijstand zouden geraken. Deze mensen benadrukken het specifieke karakter van de zelfstandige, die gewend is zijn eigen financiële beslissingen te nemen en vaker een vermogen opbouwt in de eigen zaak dat ook als oudedags-voorziening kan dienen.
Meer mobiliteit en flexibiliteit op de arbeidsmarkt
Ook andere ontwikkelingen op de arbeidsmarkt worden genoemd door veel deelnemers aan de dialoog. Mensen wisselen vaker van baan, hebben korte tijdelijke dienstverbanden en zijn minder dan voorheen gebonden aan een onderneming of een bedrijfstak. Tijdens de dialoogbijeenkomsten gaven vooral jongere werkenden aan dat dit ertoe kan leiden dat zij meerdere kleine pensioenen opbouwen bij verschillende pensioenfondsen. Dit maakt het voor hen lastiger om inzicht te krijgen in en zich betrokken te voelen bij hun eigen financiële situatie. Maar het kan er ook toe leiden dat ze daadwerkelijk minder pensioen opbouwen, doordat zij meerdere keren te maken krijgen met een wachttijd – de periode waarin een werknemer al wel in dienst is maar nog geen pensioen opbouwt – of met de afkoop van kleine pensioenen. Ook zijn er mensen die door bijvoorbeeld een periode van werkloosheid minder pensioen opbouwen dan voorzien.
Sommige deelnemers gaven aan dat zij liever niet van pensioenuitvoerder zouden wisselen als zij overstappen naar een nieuwe baan. Zij zouden dus graag de vrijheid willen hebben om zelf een pensioenuitvoerder te kiezen. Anderen wezen erop dat deze schijnbaar eenvoudige wens grote consequenties zou hebben voor de inrichting van het aanvullende pensioenstelsel. De vanzelf-sprekende solidariteitskringen die we nu kennen binnen ondernemingen en bedrijfstakken zouden worden doorbroken en door risicoselectie zouden fondsen met goede en slechte risico’s kunnen ontstaan. Daarnaast voerden pensioenuitvoerders aan dat zij beperkter zouden zijn in het voeren van een lange termijn beleggingsbeleid als de deelnemer vrij zou zijn om op te stappen, en dat zij meer marketingkosten zouden moeten maken.
Ook een vermindering van het aantal pensioenfondsen beperkt het aantal wisselingen. Veel deelnemers pleiten voor een verdere vermindering van het aantal fondsen, zodat er uiteindelijk maar enkele grote fondsen over zijn. Een andere suggestie die werd genoemd om versnippering van pensioen tegen te gaan is om waardeoverdracht nog eenvoudiger te maken.
3. Roep om meer aansluiting bij individuele behoeftes
Veel mensen gaven tijdens de dialoogbijeenkomsten aan dat ze behoefte hebben om – mede in relatie tot de toegenomen mobiliteit en flexibiliteit op de arbeidsmarkt – zelf wat meer keuzes te maken over hun pensioen. Deels heeft dit te maken met vertrouwen en verantwoordelijkheid; zij zouden zich beter voelen als ze meer zeggenschap hebben over hun eigen pensioen. Maar veel mensen willen ook graag dat hun pensioen beter aansluit op hun eigen behoeften en omstandigheden. Er is op dit moment nog altijd sprake van een hoge mate van uniformiteit en verplichting, terwijl de manier waarop mensen werken en leven meer divers is geworden. Tegelijkertijd zijn er ook veel mensen die aangeven dat zij liever niet te veel keuzes willen maken over hun pensioen, bijvoorbeeld omdat zij dat te ingewikkeld vinden. Deze mensen hebben liever dat alles goed voor hen geregeld is. Ook verschillende organisaties geven in hun visie aan dat mensen niet altijd in staat zijn om de juiste keuzes te maken, en dat keuzestress op de loer ligt. Een veel gehoord geluid in de dialoog was dat mensen die wel willen en kunnen kiezen daar ook de mogelijkheid voor zouden moeten krijgen, en dat mensen die dat niet willen dit ook niet zouden hoeven. Daarbij wordt de mogelijkheid genoemd om goede standaardopties (‘defaults’) aan te bieden, waarop mensen die niet willen of kunnen kiezen veilig kunnen terugvallen. Mensen die graag meer keuzemogelijkheden willen, noemen als bijkomend voordeel dat dit ook de betrokkenheid verbetert: doordat mensen wat te kiezen hebben zullen ze ook meer geïnteresseerd raken in hun pensioen. Een ander element dat aan bod kwam is dat meerdere deelnemers vinden dat de mogelijkheid om te kiezen niet ten koste moet gaan van de solidariteit in het pensioenstelsel.
Behoefte aan meer individualiteit is divers
De roep om beter in te spelen op individuele behoeftes is divers. Deelnemers noemen vaak dat het pensioen beter afgestemd zou moeten worden op het levenspatroon van mensen. Zo is genoemd dat jonge mensen soms geld nodig hebben voor het aflossen van een studieschuld of een hypotheek zodat het voor hen moeilijker is om voor het pensioen te sparen. Aan de andere kant zouden sommige gepensioneerden meer flexibiliteit in hun uitkering willen, voor zaken die hun leven gemakkelijker kunnen maken en bovendien kunnen bijdragen aan zorg en ondersteuning op maat. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het opnemen van een bedrag ineens uit het pensioen-vermogen, om hiermee een aanpassing aan de woning te financieren (slaapkamer op begane grond).
Individuele behoeften zijn dus afhankelijk van leeftijd maar ook van andere persoonlijke kenmerken zoals belangrijke gebeurtenissen in het leven of de hoogte van het inkomen dat iemand geniet. Specifiek genoemde keuze-elementen die in individuele behoeften kunnen voorzien zijn onder meer de hoogte van de premie-inleg op verschillende momenten in je leven, de datum waarop je met pensioen gaat, de hoogte van je pensioenuitkering en de keuze voor een pensioenuitvoerder.
Overigens hoeft de behoefte aan maatwerk niet altijd te betekenen dat actieve keuzes van de deelnemers nodig zijn. Ook pensioenfondsen zouden meer tegemoet kunnen komen aan individuele behoeften, bijvoorbeeld door de mate van risico in hun beleggingen af te stemmen op de leeftijd van een deelnemer. Een jongere heeft immers een langere beleggingshorizon dan een oudere en kan daardoor meer risico aan. Dit sluit aan bij de opvatting van meerdere deelnemers die vinden dat juist keuzes ten aanzien van het beleggingsbeleid niet aan het individu moet worden overgelaten, omdat daar het risico is dat verkeerde keuzes worden gemaakt.
Hoeveel keuzemogelijkheden er zijn hangt niet alleen af van wat een deelnemer zelf wil of kan, maar ook van de inrichting van het pensioenstelsel. Zo geven verschillende mensen en partijen aan dat heldere eigendomsrechten voor een deelnemer het makkelijker maken om keuzemogelijkheden te introduceren, en een hoge mate van risicodeling juist moeilijker. Een laatste element dat vaak is genoemd is dat de introductie van meer keuzemogelijkheden voor de pensioenfondsen tot wat meer uitvoeringskosten kunnen leiden.
4. Solidair, maar hoe en met wie…
Risicodeling en solidariteit
Veel deelnemers aan de dialoogsessies geven aan een positief gevoel te hebben bij het begrip solidariteit. Met z’n allen kun je risico’s nemen die je in je eentje niet kan lopen. Professionele deelnemers aan de dialoog benadrukken tegelijkertijd dat er een verschil kan worden gemaakt tussen solidariteit in de vorm van het afdekken van risico’s, en solidariteit die leidt tot herverdeling tussen groepen mensen. Dit onderscheid wordt ook door verschillende organisaties die een visie hebben ingebracht naar voren gehaald.
Verschillende mate van risicodeling
Over de mate waarin je risico’s met elkaar zou moeten delen wordt verschillend gedacht. Daarbij worden met name vaak de tegenstellingen tussen jong en oud genoemd. Sommigen pleiten voor veel risicodeling, omdat dit bijdraagt aan stabiele pensioenuitkeringen. Doet zich een onvoorziene negatieve schok voor, dan kunnen de effecten daarvan immers over veel mensen worden verdeeld, inclusief zelfs toekomstige generaties. Anderen vinden het delen van risico’s met toekomstige generaties juist riskant. Wat als de volgende generatie deelnemers als gevolg van vergrijzing kleiner is dan de huidige en die effecten minder goed kan opvangen? En zou de verleiding voor pensioen-bestuurders niet groot zijn om deelnemers van nu te ontzien en té veel risico’s naar de toekomst door te schuiven? Deze mensen willen juist minder solidariteit en bijvoorbeeld alleen het langleven-risico met elkaar delen.
Maar minder solidariteit betekent voor hen niet automatisch minder collectiviteit. Vaak pleiten zij wel voor een collectieve aanpak met een verplichte aansluiting bij een fonds omdat dit zorgt voor professionele aansturing, schaalvoordelen en toegang tot risicodeling.
Verschillende participanten aan de dialoog constateren dat (herverdelende) solidariteit vooral goed werkt met mensen die je kent of waarmee je overeenkomsten ziet. Sommigen van hen pleiten er daarom voor om alleen solidariteit tot stand te laten komen wanneer mensen iets met elkaar gemeen hebben. Dit kan volgens deelnemers aan de dialoog ook gevolgen hebben voor de vormgeving van collectiviteiten. Sommigen zeggen bijvoorbeeld dat dit goed aansluit bij de huidige indeling langs ondernemingen en bedrijfstakken, terwijl anderen vinden dat collectieven meer langs de lijnen van beroepen gevormd zouden moeten worden. Weer anderen vinden juist dat fondsen garant moeten staan voor elkaar – waarom wordt er bij het ene fonds gekort, en bij het andere niet? Veel mensen vinden in algemene zin dat bij een beschouwing over solidariteit niet alleen naar het pensioen gekeken moet worden maar naar het totaalplaatje, inclusief bijvoorbeeld de zorg en belastingen.
Al willen veel mensen in beginsel solidair met anderen zijn, dit neemt niet weg dat er verschillend gedacht wordt over de mate en richting waarin die solidariteit wenselijk is. Zo is een groep deelnemers aan de dialoog van mening dat er een andere keuze gemaakt moet worden in de vormgeving van de solidariteit in het stelsel – overigens vaak zonder dat de term ‘solidariteit’ zelf te noemen. Zij willen dat er meer geïndexeerd wordt, er een andere rekenrente wordt gebruikt of de dekkingsgraden anders berekend worden. Dit is een geluid dat vooral in de websitebijdragen is terug te lezen, maar ook tijdens de dialoogsessies in het land door vooral oudere deelnemers naar voren werd gebracht.
In lijn met deze gedachte wijzen sommige participanten op de mogelijkheid alleen solidariteit binnen generaties toe te staan, en op de mogelijkheid van individuele eigendomsrechten. Anderen bestrijden dit juist, en stellen dat geluk- en pechgeneraties voorkomen moeten worden.
Verschillende deelnemers aan de dialoog gaven aan dat er in ieder geval een soort basissolidariteit moet zijn zodat iedereen in ieder geval kan rekenen op een redelijk pensioen. Boven een bepaalde inkomensgrens zou er dan meer eigen verantwoordelijkheid kunnen zijn om in de pensioenvoor-ziening te voorzien. Over de precieze hoogte en invulling verschillen de meningen. De een geeft aan dat de huidige AOW al voldoende voorziet in een basispensioen en de ander pleit voor een hoger basispensioen. Ook hoe dit hogere basispensioen eruit zou zien verschilt. Sommigen pleiten voor meer solidariteit binnen de pensioenfondsen en anderen pleiten ervoor dat dit via de overheid zou moeten lopen via een hogere AOW of een aparte, arbeidsgerelateerde component.
Ook veel visies van organisaties gaan in op specifieke vormen van solidariteit in het pensioenstelsel.
Breed wordt gedeeld dat over de doorsneesystematiek goed moeten worden nagedacht. Over de vraag wat er voor de doorsneesystematiek in de plaats zou moeten komen en hoe de overgang moet plaatsvinden bestaan verschillende ideeën, maar geen consensus.
5. Verantwoordelijk, maar wie….
Bij alle thema’s die hiervoor genoemd zijn, kun je de vraag stellen: en wie gaat daar over? Op die vraag zijn in grote lijnen drie antwoorden mogelijk: de overheid, de sociale partners – aan de cao-tafels of in de pensioenfondsbesturen – of het individu zelf. De opvattingen over hoe de verschillende verantwoordelijkheden tussen deze actoren verdeeld moeten worden lopen uiteen. Zo zijn er mensen die erop wijzen dat pensioen een arbeidsvoorwaarde is en dat werkgevers en werknemers dus gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de vormgeving van het pensioen. Maar er zijn ook mensen die redeneren vanuit het individu dat een eigen verantwoordelijkheid heeft. Zij zouden liever zelf sparen voor hun pensioen, in de mate en op de wijze zoals zij zelf kiezen, zonder tussenkomst van sociale partners.
Anderen willen niet zelf verantwoordelijk zijn voor hun pensioen, maar wel meer inspraak hebben bij het pensioenfonds. Sommige deelnemers gaven aan dat jongeren, gepensioneerden en slapers meer inspraak zouden moeten hebben in wat er bij het pensioenfonds gebeurt.
Veel deelnemers benadrukken dat pensioen een arbeidsvoorwaarde is en zou moeten blijven; ‘pensioen is uitgesteld loon’. Zij vinden dus dat de opbouw van pensioen een overeenkomst moet zijn tussen sociale partners. De werkgever moet het mogelijk maken voor de werknemer om op een betaalbare manier pensioen op te bouwen, en daar ook zelf een financiële bijdrage aan leveren.
De overheid wordt door velen gezien als verantwoordelijke voor een geschikte oudedagsvoorziening. Dat geldt in ieder geval voor de verantwoordelijkheid voor het bestaansminimum. De reacties over hoeveel verantwoordelijkheid de overheid draagt en welke verantwoordelijkheden bij andere actoren terecht komen lopen uiteen. Een vaak gehoorde opvatting is dat de verplichtstelling een belangrijke waarborg van de overheid is om te zorgen dat mensen voldoende pensioen opbouwen. Een andere veelgehoorde opvatting is dat de overheid ook verantwoordelijkheid draagt voor groepen die zonder verplichting buiten de boot zouden kunnen vallen, zoals de zzp-ers. Sommigen pleiten daarom voor een algemene wettelijke pensioenplicht. De rol van de overheid zou kunnen afnemen naarmate mensen beter in staat zijn om eigen verantwoordelijkheid te nemen, vinden sommigen. Dit zou er bijvoorbeeld toe kunnen leiden dat pensioensparen maar tot een bepaald inkomen verplicht is, en dat mensen daarboven een eigen keuze hebben. Het wordt als een belangrijke taak van de overheid gezien om heldere kaders en randvoorwaarden te scheppen waarbinnen andere partijen veilig kunnen opereren.
Tot slot
Ons stelsel van aanvullende pensioenen moet worden aangepast, om het beter te laten aansluiten op de veranderende manier waarop wij in Nederland in de 21ste eeuw leven en werken. Daarbij moeten we de sterke kenmerken die ons stelsel heeft behouden. Uit de opbrengsten van de Nationale Pensioendialoog heeft het kabinet vijf rode draden gedestilleerd. Vijf thema’s, die belangrijk zijn voor de toekomst van ons stelsel van aanvullende pensioenen, en die dus ook hun weerslag zullen vinden in de Hoofdlijnennotitie die het kabinet voor de zomer aan de Tweede Kamer zal sturen. In die notitie zullen verschillende beleidsvarianten worden gepresenteerd. Het kabinet zal deze varianten vergezeld doen gaan van een appreciatie. Daarmee kan de Hoofdlijnennotitie politieke keuzes faciliteren. Daarbij zal het kabinet op dilemma’s stuiten, omdat bijvoorbeeld niet alle wensen tegelijkertijd kunnen worden ingewilligd of omdat mogelijke beleidsrichtingen die betrekking hebben op de tweede pijler ook consequenties kunnen hebben voor de verhouding tussen pijlers. Zo verhoudt zich bijvoorbeeld een grote mate van keuzevrijheid slecht tot een hoge mate van solidariteit. Er zal dus sprake zijn van een zekere uitruil. Het kabinet zal dit in samenhang bezien.